Druck Kopfbild

Institutionele ontwikkelingen

Schetsen van een politieke autonomie

Johann Weynand en Willy Schyns
23 oktober 1973: investituur van de Raad van de Duitse Cultuurgemeenschap. Van links naar rechts: Johann Weynand, eerste voorzitter van de Raad, en Willy Schyns, staatssecretaris.

De nieuwe wetgeving inzake het gebruik van talen in administratieve aangelegenheden werd in 1962-1963 aangenomen en leidde tot het ontstaan van het Duitse taalgebied. Het grondgebied van de Duitstalige Gemeenschap werd daarmee vastgesteld. De invoering van het territorialiteitsbeginsel in de wetgeving werd een hoeksteen van de federalisering van de staat.

Tijdens de eerste staatshervorming in 1968-1971 werden de contouren van de politieke onafhankelijkheid duidelijk. De Duitse Cultuurgemeenschap (naar analogie van de termen "Franse Cultuurgemeenschap" en "Nederlandse Cultuurgemeenschap") kreeg een eigen Raad. Deze is de voorloper van het huidige Parlement, maar kon alleen in het kader van de nationale culturele wetgeving normatieve bevoegdheden uitoefenen.

De eerste vergadering van de Raad van de Duitse Cultuurgemeenschap vond plaats op 23 oktober 1973. De eerste rechtstreekse verkiezingen vonden plaats op 10 maart 1974.

De onafhankelijkheid neemt toe

De tweede staatshervorming in 1980-1983 bracht de Duitstalige Gemeenschap aanzienlijk vooruit in haar streven naar onafhankelijkheid: een nieuw grondwettelijk artikel bepaalt nu dat de Gemeenschap decreetbevoegdheden krijgt op het gebied van culturele aangelegenheden, persoonsgebonden aangelegenheden en op het gebied van de intercommunautaire en internationale betrekkingen. De Duitstalige Gemeenschap kan nu ook, in overleg met het Waals Gewest, gewestelijke bevoegdheden uitoefenen.

Sinds de toepassing van de tweede staatshervorming kan de Raad de regering van de Duitstalige Gemeenschap kiezen. Voordien werd de uitvoerende macht gevormd door leden van de nationale regering.

Op 31 december 1983 ondertekende de Koning de Wet tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap. Zodoende treedt de naamswijziging van "cultuurgemeenschap" naar "gemeenschap" in werking. Op 30 januari 1984 werd de nieuw opgerichte Raad van de Duitstalige Gemeenschap opgericht en verkoos hij zijn eerste Gemeenschapsregering.

Bij de derde staatshervorming, 1988-1990, kreeg de Duitstalige Gemeenschap bevoegdheden op het gebied van het onderwijs. Voor de Duitstalige Gemeenschap was dit niet alleen een enorme uitdaging, maar betekende dit ook een verdrievoudiging van de financiële middelen vanuit de federale staat.

Consolidatie en uitbreiding

De erkenning van de Duitstalige Gemeenschap in België is sinds de jaren negentig geconsolideerd; haar bevoegdheden zijn verder ontwikkeld en vooral uitgebreid door de verwerving van regionale bevoegdheden.

Op 23 oktober 1991 kreeg de tekst van de Grondwet in de Duitse taal dezelfde officiële, rechtsgeldige status als de Franse en de Nederlandse tekst.

De vierde staatshervorming van 1993-1994 verving het Belgische parlementaire systeem met twee gelijke Kamers door een gedifferentieerd systeem waarbij de Kamer van Volksvertegenwoordigers voornamelijk de gebruikelijke parlementaire functies uitoefent (goedkeuring van wetten en de begroting, controle van de federale regering) en de Senaat als denktank en ontmoetingsplaats voor de deelstaten van België moet dienen. Sinds de verkiezingen van 1995 stuurt de Raad van de Duitstalige Gemeenschap één lid naar de Senaat.

De autonomie van de Duitstalige Gemeenschap wordt in deze periode verder versterkt:

De wet van 16 juli 1993 breidt de bevoegdheden van de Duitstalige Gemeenschap uit op het vlak van de organieke wetgeving op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Bovendien wordt het financieringssysteem van de Duitstalige Gemeenschap aangepast. Het Duits taalgebied vormt ook een eigen kiesdistrict voor de Europaverkiezingen.

Sinds 1 januari 1994 is de Duitstalige Gemeenschap voor de eerste keer verantwoordelijk voor de uitvoering van de gewestelijke bevoegdheden inzake de bescherming van monumenten en landschappen (met uitzondering van opgravingen). Verdere gewestelijke bevoegdheden werden toegevoegd in 2000 (werkgelegenheidsbeleid) en 2005 (toezicht op de gemeenten en de gemeentefinanciering).

Op 20 mei 1997 werd artikel 130 van de Grondwet uitgebreid met een punt 5, dat bepaalt dat de Raad van de Duitstalige Gemeenschap het taalgebruik in het onderwijs per decreet regelt.

De 5de staatshervorming van 2001 heeft geleid tot meer financiële middelen van de Gemeenschappen door de federale staat (de zogenoemde "herfinanciering").

Net zoals de andere gemeenschappen kan de Duitstalige Gemeenschap nu een eigen regeling uitwerken i.v.m. de controle van de verkiezingsuitgaven, de regeringsmededelingen en de bijkomende partijfinanciering.

Bij deze vijfde staatshervorming is nog een andere regeling vastgesteld: de regering van de Duitstalige Gemeenschap kan voortaan drie tot vijf leden omvatten, waarvan tenminste één vrouw, respectievelijk één man.

Door een grondwetswijziging van 9 juli 2004 worden de vroegere raden van gewesten en gemeenschappen nu “parlementen” genoemd.

Sinds 1 januari 2005 oefent de

Duitstalige Gemeenschap ook een andere belangrijke gewestelijke bevoegdheid uit: het toezicht op de gemeenten en de gemeentefinanciering.

De zesde staatshervorming is in 2012 aangenomen. Deze omvat belangrijke nieuwe verantwoordelijkheden voor de gemeenschappen, zoals de betaling van gezinstoelagen en meer bevoegdheden op het gebied van de werkgelegenheid.   

Zurück Drucken Teilen